donderdag 12 april 2018

MICHIEL VAN KEMPEN - Rusteloos en overal




Michiel van Kempen
Foto: © Nataly Linzey/Werkgroep Caraïbische Letteren



BIOGRAFIE VAN EEN SURINAAMSE CALEIDOSCOOP

Wie van volslanke biografieën houdt mag de armen uit de mouwen steken voor ‘Rusteloos en overal – Het leven van Albert Helman’. Dit boek over Lou Lichtveld, zoals de echte naam luidde van de Surinaamse schrijver, musicus, verzetsman, reiziger, politicus en nog veel meer, werd geschreven door Michiel van Kempen (Oirschot, 1957), bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische literatuur aan de Universiteit van Amsterdam. Hij richtte zich vooral op het schrijvende bestaan van Lichtveld, vandaar de keuze voor diens belangrijkste pseudoniem in de ondertitel.


Door Albert Hagenaars


De uitgave telt respectievelijk 633 pagina’s voor de levensbeschrijving, plus maar liefst 75 voor Noten, 26 voor de Bibliografie, 49 voor de Secundaire bibliografie en 69 voor het Register! Tenslotte zijn er nog lijstjes van ondervraagde personen en geraadpleegde archieven.
Wie meent dat hiermee alles moet zijn gezegd, komt bedrogen uit want Lou Lichtveld (1903-1996) die als schrijver vooral bekend werd onder het pseudoniem Albert Helman, leefde dus niet alleen eerbiedwaardig lang maar had ook tientallen banen, reisde (deels voor werk en deels uit onrust en nieuwsgierigheid) de wereld rond en, belangrijke karaktertrek, bemoeide zich met alles en iedereen. Zijn leven viel samen met de twintigste eeuw, zijn activiteiten zijn daar dan ook een uitgesproken weerslag van, met name op journalistiek, muzikaal, literair en diplomatiek niveau.

In een notendop
Lou Lichtveld werd geboren in Paramaribo, ging er prat op van deels Indiaanse afkomst te zijn en verwees dan naar de moed van de oorspronkelijke bewoners. Op z’n twaalfde belandde hij in het Nederlandse internaat Rolduc van het Klein Seminarie te Roermond om tot priester te worden opgeleid. Het verblijf werd vroegtijdig afgebroken. Terug in Suriname studeerde hij muziek en ontwikkelde zich als organist en componist. Vanaf 1922 was hij opnieuw in Nederland. Hij studeerde musicologie maar zat ook op de kweekschool. Vervolgens ging hij aan de slag als verslaggever en muziekrecensent.
Hij debuteerde tweemaal: als Lou Lichtveld met de uitgave ‘De glorende dag’ in 1923, en drie jaar later als Albert Helman met de in Suriname gesitueerde roman ‘Zuid-Zuid-West’, (al waren eerder losse teksten onder die naam gepubliceerd) waarin hij duidelijk stelling neemt tegen de uitwassen van de koloniale praktijk. Na nog andere boeken verscheen in 1931 ‘De Stille Plantage’, de roman waar hij, tot nu toe, de meeste literaire waardering voor zou krijgen. Deze jaren vielen samen met zijn werk als redacteur voor het katholieke blad De Gemeenschap. Met de eveneens aan dat tijdschrift verbonden Albert Kuyle maakte hij een reis door Italië en Noord-Afrika.
Tijdens de Spaanse Burgeroorlog zette hij zich actief in voor de Republikeinse zaak. Hij moest Spanje ontvluchten na bedreigingen vanwege z’n felle artikelen. Via via kwam hij in Mexico terecht en in 1939 was hij terug in Nederland. Het bloed kroop waar het niet gaan kon; als onderduiker maakte hij zich verdienstelijk door o.a. persoonsbewijzen te vervalsen. Tevens werd hij lid van de Grote Raad van de Illegaliteit en na de oorlog van het zogenaamde Noodparlement. In Suriname was hij respectievelijk landsminister van zowel Onderwijs en Volksontwikkeling als Volksgezondheid, voorzitter van de Rekenkamer en directeur van het Bureau Volkslectuur.
Na conflicten, Lichtveld had een belligerent gerichte instelling en lag dus vaak met Jan en alleman overhoop, kon hij in 1961 aan de slag voor de Nederlandse ambassade in Washington als Gevolmachtigd Minister. Hij maakte ook deel uit van de delegatie van het koninkrijk bij de Verenigde Naties, specifiek ter behartiging van de Surinaamse belangen. Hij woonde o.a. op Tobago en Saba, in Noord-Italië en overleed 92 jaar oud, in Amsterdam.





Pieten-gekrakeel
De titel maakt al duidelijk dat Van Kempen zich vooral op de auteur richt en in die hoedanigheid vooral op de man achter z’n bekendste alter ego. Dit is geen overbodige opmerking als je leest dat Lichtveld zich van maar liefst 50 andere namen bediende, variërend van Albert (zonder achternaam) tot Y en voor zulke uiteenlopende schrijfactiviteiten als receptenbundelingen, verzetspamfletten, en muziekkritieken. Enkele voorbeelden: als Joost van den Vondel publiceerde hij aanklachten tegen de bezettingsmacht en de meeloperspartij NSB, en als Willy Ravenswood een novelle die postuum door uitgeverij Conserve als roman werd uitgebracht.
Hij was ook medewerker van talrijke bladen, o.a. Het Parool. In zijn laatste bijdrage voor deze krant raadde hij aan, en ik vermeld dit natuurlijk vanwege het huidige pietengekrakeel, om voor het Sinterklaasfeest een Witte Piet in te zetten. Een Zwarte Piet vermocht de kinderen immers geen angst meer aan te jagen! Dit noteerde hij in 1957!

Chronologisch en thematisch
Het boek telt 18 hoofdstukken en is voornamelijk chronologisch opgezet maar kent gelukkig tal van thematische lussen die persoon en werk vakkundig inbedden in de diverse periodes op zich en hun vraagstukken op velerlei gebied. Van Kempen geeft bijvoorbeeld een horizontaal beeld van Suriname aan het begin van de 20e eeuw. Hij schetst de samenstelling van de bevolking, de gezondheidssituatie, het onderwijs, het culturele leven, introduceert vervolgens de voorouders van Lichtveld en hun bezigheden en ideeën en laat dan pas Lodewijk Alphonsus Maria Lichtveld ter wereld komen. Deze fragmenten, ondersteund door oude foto’s, zijn doorspekt met citaten van Helman, zoals: “Mijn ouders probeerden ons zoveel mogelijk te laten leren. Veel Creoolse families deden daar alles aan, het was de enige manier om niet helemáál door de Hollanders op onze kop te worden gezeten. De enige ontsnapping was onze drang naar boven. Zo heeft ieder nadeel een voordeel in zich, zelfs het kolonialisme.” (uit een vraaggesprek met Ben Dull in 1980). Van Kempen weet op deze manier op overtuigende wijze driehoek op driehoek te stapelen: de constant verspringende beelden die Lichtveld wil of moet tonen; de uiteenlopende werelden waar hij zich in manifesteerde en natuurlijk het perspectief van de biograaf op dit bonte geheel (zijn keuzes en stijl).

Van Kempens keuzes
Wat de keuzes betreft is er zoals Van Kempen in een woord vooraf aangeeft nog veel meer te vertellen dan in dit boek is opgenomen. “In zijn algemeenheid vind ik dat diepgaande structurele en stilistische analyses, onderzoek naar intertekstuele verwijzingen, een complete receptiegeschiedenis enz. enz. niet thuishoren in een beschrijving van het leven van een schrijver. Al die studies kunnen natuurlijk wel degelijk relevant zijn, maar de resultaten ervan mogen alleen maar zeer selectief deel uitmaken van een biografie, gefilterd sijpelen ze door naar het biografische verhaal, bijvoorbeeld daar waar kritieken aanleiding hebben gegeven tot publieke debatten.”
Hij kreeg te maken met “de angst van elke biograaf”; hij werd geconfronteerd met vondsten na de afsluiting van de biografie, o.a. brieven van een tot voor kort onbekende geliefde. Dat is jammer voor het boek maar geen onoverkomelijkheid in de Helmanologie want belangrijke recente onthullingen krijgen ongetwijfeld een plekje op de website over Helman die Van Kempen voornemens is op te zetten.

Empathie
Zijn stijl resulteert in een prettig leesbare verhaalvorm die dus door een groot publiek kan worden genoten, groter althans dan verwacht mag worden op basis van de vele onbekende zaken die aan bod komen, zowel voor de Nederlandse als de Surinaamse lezers! Van Kempen legt gelukkig veel uit maar wordt nergens betweterig. Hij getuigt van empathie voor de talrijke personages, op de eerste plaats de man die de aanleiding van het boek vormt. De auteur is dan wel gefascineerd door Helman, kritiekloos over diens talrijke onhebbelijkheden zoals gierigheid en bemoeizucht is hij allerminst. Op meestal licht ironische wijze belicht hij tal van onprettige momenten, soms ook sarcastisch: “In 1974 verscheen zijn Crusoe’s only isle. Het boekje van 95 pagina’s werd gepubliceerd door The Tobago Branch Trinidad and Tobago Society for the Prevention of Cruelty to Animals, Scarborough en Lou stond alle royalties af aan de dierenbescherming – nogal opmerkelijk voor iemand die niet te beroerd was zijn eigen hond een verschrikkelijke rotschop te geven.”
Daartegenover looft hij Helman waar hij dat nodig acht, met name voor zijn werkkracht en moed. Naar aanleiding van de rellen op Tobago schrijft hij:
Ook op het kleine eiland Tobago trekken mobs van zes, zeven, acht jonge zwarten rond om blanken de daver op het lijf te jagen; een enkel huis gaat in vlammen op. Thera (Helmans ega, AH) die boodschappen komt doen in Scarborough wordt uitgejouwd: ‘Go home, white bitch!’ Op een dag dringt een bende jongeren het huis op Bacolet Point binnen. Ze zitten aan allerlei spullen en trekken boeken uit de kast. Als Lou, gealarmeerd door Thera, uit zijn werkkamer komt, bijt hij de groep toe: ‘Put that down! Get out, get off my premises!!’ Geïntimideerd door de onverzettelijkheid van de kleine, robuuste Caraïbiër, die in de oorlog wel met andere situaties geconfronteerd was en voor de duvel en zijn moer niet bang was, druipt de groep af.
Deze citaten maken duidelijk dat Van Kempen niet alleen een onderzoeker is maar ook een literair schrijver; hij publiceerde niet voor niets verhalen, romans en poëzie, net als Lichtveld soms onder andere namen zoals Mani Sapotille en Winston Leeflang.



Foto: © Albert Hagenaars
Surinaams Museum, Paramaribo, 2016
Kunstenaar: Zuster Jesulda Kwanten


Gesjouw en contacten
Twee punten met name maken het boek extra boeiend, de beschrijvingen van Helmans hierboven al vermelde gereis en gesjouw, en zijn contacten met bekende, soms zelfs internationaal beroemde figuren. Uit een lange rij noem ik slechts Gerrit-Jan van der Veen, Joris Ivens, Joop den Uyl, Diego Rivera, Frida Kahlo en Nobel-prijswinnaar Derek Walcott.

De talrijke locaties, van het Canadese poolgebied tot Brazilië en van Perzië tot de Brabantse dreven worden niet uitvoerig behandeld. In enkele rake lijnen geeft Van Kempen sfeer en/of kenmerken weer. Over Helmans werk bij de Verenigde Naties noteert hij: “Zittingen van de VN duren vaak maanden en maanden. Het New Yorkse restaurantleven vaart er wel bij, amoureuze affaires bloeien op en de verveling slaat onverbiddelijk toe. Alle Nederlandse gedelegeerden verblijven altijd hetzelfde hotel, The Beaux Arts in Manhattan, behalve de grote chef, Joseph Luns, die voor zichzelf een exclusiever etablissement heeft uitgezocht.”
Zulke stukjes geven jus aan het boek, vormen tevens een ideale gelegenheid telkens wat afstand van Helman te nemen, wat in dit bestek ook hard nodig is, al was het maar omdat Helman zich, als hij tenminste niet aan het schrijven was of zich in zijn geliefde Airole of op Saba terugtrok, gretig in het middelpunt van de belangstelling plaatste. Van Kempen, die Helman persoonlijk heeft gekend, weet uitstekend te balanceren tussen de behoefte enerzijds zoveel mogelijk te weten te komen en anderzijds de informatie in een zo objectief mogelijke context te plaatsen.
Helmans ontmoetingen met de smaakmakers van Nederland (genoemd worden o.a. Menno ter Braak, Jan Wolkers en Prins Bernhard), het Suriname van zowel voor als na de onafhankelijkheid (vertegenwoordigd door o.m. Jopie Pengel, Jozef Slagveer, Anil Ramdas) en, minder frequent, de spelers op wereldniveau leveren van de weeromstuit ook schitterende citaten op. Wat te denken van het volgende voorval dat Van Kempen opdist naar aanleiding van een bezoek van Helman en andere diplomaten aan minister-president Wim Kok, opnieuw actueel nu er weer veel woorden vuil gemaakt worden aan het belang van referendums. Aan het woord is Helman: “De hele onafhankelijkheid van Suriname had nooit mogen plaatsvinden. “Vraag het ze, per referendum,” heb ik aan Joop de Uyl gezegd, en wat antwoordde die stommeling: “Een referendum past niet in het Nederlandse denken.” En wat gebeurt er vorig jaar? De regering houdt een referendum op de Antillen, en stelt vast dat de bevolking niet los wil van Nederland. Die stomkop van een Den Uyl is mee verantwoordelijk voor de zwijnenstal die het in Suriname is geworden.” Van Kempen haakt daar slim op in door de reactie van de premier weer te geven: “Wim Kok pikt die woorden niet. Hij is furieus, beëindigt direct het onderhoud en verbiedt zijn staf om er ook maar één woord van naar buiten te brengen.” Opmerkelijk is dat hier geen noot aan is verbonden. Zoals gezegd besteedt de auteur 76 pagina’s aan het notenapparaat. Waarom hier niet? Ligt dat nog te gevoelig? Werd hem gevraagd zich discreet op te stellen?

Dichter en plaaggeest
Helman was een gedreven mopperkont. Toch had hij ook een onbedwingbare drang tot humor, een die vele vormen kende. Ook hiervan maakt Van Kempen ons deelgenoot. Om te beginnen een kwatrijn van Helman dat zijn ergernis over secretaris-generaal Oe Thant weergeeft:



OE THANT

Mystiekem verraadt hij het Westen aan ’t Oosten
Besluipt hij in Thailandse aura gehuld
Zijn web van intriges en … laat zich betasten;
Maar schrikt door de schim van Dag Hammerskjöld



Met Helman is weliswaar geen groot dichter heengegaan maar bij vlagen kan hij alsnog ontroeren en over heel wat regels laten lachen.
Een van zijn optredens als plaaggeest heeft brouwerszoon Anton van Duinkerken (ps. Van Willem Asselbergs) mogen ondergaan. Beide scribenten waren geboren in 1903, beiden braken een priesteropleiding af en beiden ook zaten in de redactie van De Gemeenschap, een orgaan ten behoeve van de culturele emancipatie van het omvangrijke katholieke volksdeel. Ze leerden elkaar beter kennen in Bergen op Zoom, waar twee zusjes van Helman op kostschool zaten, die met zusjes van Asselbergs omgingen.
Na een vergadering van de Gemeenschap-redactie, verhaalt Van Kempen, “waren Helman en Van Duinkerken de last men standing van de met drank overgoten avond, toen De Geus Helman influisterde dat de grootste kamer voor hen gereserveerd was, maar dat hij wel het grote tweepersoonsbed met Van Duinkerken zou moeten delen. Helman kroop snel in het verste hoekje van het mahoniehouten bed, maar Van Duinkerken ontdeed zich log van vest, overhemd en das, en stond dan aarzelend in een borstrok met lange mouwen en een tot op de enkels reikende onderbroek. Daarop riep Helman hem toe: “Willempje, lekkere jongen, wanneer kom je nou bij me in bed? Zonder jou kan ik niet slapen, jô! Kom vlug. Lieverd, kom, schiet op!” Daarop liet Van Duinkerken zich op een stoel vallen, het hoofd in de handen en Helman geen blik meer waardig keurend. Zo trof Helman hem aan bij het ontwaken. Enigszins schuldbewust vroeg hij hem of hij de hele nacht was opgebleven. “Nee,” antwoordde Van Duinkerken, “ik heb nagedacht.”



Anton van Duinkerken. Foto: © AH
Bibliotheek Het Markiezaat, BoZ
Kunstenaar: Naam volgt


Naglans
Helman smaakte het genoegen dat hem op hoge leeftijd alsnog veel erkenning ten dele viel. Vaak gaat het andersom. Het Letterkundig Museum organiseerde ter gelegenheid van zijn 90e verjaardag een tentoonstelling en in de pers kreeg hij veel aandacht. Hij werd ook benoemd tot erelid van de Haagse Kunstkring en werd onderwerp van lezingen. De bundel ‘Adyosi/Afscheid’ en andere werken verschenen en in 1995 kende het Fonds voor de Letteren hem een jaarlijks eregeld van 15.000 gulden toe. Helman reageerde er met een kwinkslag op: “Tevens heeft u mij het aanbod van een jaarlijks eregeld de mogelijkheid ontnomen om nog met enige trots te kunnen volhouden nimmer een cent overheidssteun bij mijn publicistische werkzaamheden te hebben getoucheerd, integendeel.”

Van Kempen gaat gedetailleerd in op de dood van Helman, op 10 juli 1996, en maakt van dat relaas een van de hoogtepunten van het boek, dat in het laatste deel helaas wat minder strak en soepel overkomt, misschien een gevolg van de minder doelgerichte levenswijze van Helman.

Zelf had die in dit verband, jaren eerder al, aan een vriend geschreven: “Doe het oude karkas als het enigszins mogelijk is snel weg, want opgeruimd staat netjes, en laat dus ook allen hierover “opgeruimd” zijn in de vrolijker betekenis. En blijft allemaal de oude banden -op de eerste plaats de familiebanden- goed aanhouden, want daar schuilt kracht in, en drinkt nog maar eens over een poos gezamenlijk een goed glas wijn op mijn allerminst overhaast vertrek naar de Absolute Doelloosheid waar al onze levensdoelen op uitlopen.”

Een passend einde
De biograaf besluit met de uitloop van de crematie, waar hij zelf ongetwijfeld bij aanwezig was:
“ Om kwart over vijf begeeft acteur Felix Burleson zich naar een plek in het bosje achter de tuin, mensen komen aangelopen, sommigen met een klapstoeltje. Hij zit op de zwarte aarde met een afgestorven tak in zijn hand en kijkt zwijgend naar het groepje mensen dat hem nadert. Zo’n zestig paar ogen kijken hem vragend aan. De wind schijnt te gaan liggen, het wordt stiller en stiller, alsof opeens tot alles en allen doordringt dat enkele uren geleden een paar straten verder Albert Helman gecremeerd is. Dan begint Burleson met overdonderende stem aan de eerste toespraak uit Hoofden van de Oayapok!, gevolgd door de derde tot en met het gebed van het stervende stamhoofd en hij eindigt met: “Nu is zijn ziel vertrokken.” De mensen zijn diep geraakt, ze menen Helman zelf aan het woord gehoord te hebben. En dat is toch ook zo?

Van Kempen heeft met zijn levensbeschrijving van “een van de grootste Surinamers van de twintigste eeuw” zijn eigen magnum opus afgeleverd. Hoeveel studies, correcties en onthullingen uit allerlei hoeken ook nog volgen, en reken maar dat dit gebeurt, over alle bronnen heen zal dit standaardwerk over de caleidoscopisch onnavolgbare Lou Lichtveld een verlichtende slagschaduw blijven werpen.


MICHIEL VAN KEMPEN; ‘Rusteloos en overal – Het leven van Albert Helman’; 864 pagina’s; Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem; 2017; ISBN: 978-9062-659258.



www.alberthagenaars.nl

En zie ook:
Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling


Geen opmerkingen:

Een reactie posten