dinsdag 28 december 2010

JOOP MIJSBERGEN - Daar hang je dan!


JOOP MIJSBERGEN: EEN BESCHEIDEN GRAALZOEKER?

Door Albert Hagenaars

Deze monografie, ‘Daar hang je dan’ getiteld, verschenen ter gelegenheid van de 75e verjaardag van schilder en tekenaar Joop Mijsbergen (ºBergen op Zoom), geeft een representatief beeld van diens werk van vooral de laatste jaren. Daarnaast gaat het boek in op zijn beweegredenen.

Mijsbergen is altijd behoorlijk productief geweest, niet alleen als schilder maar tevens als galerist, docent en organisator. Hij studeerde, tussen 1953 en 1960, aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten en het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten, beide in Antwerpen, en woonde ook geruime tijd in Vlaanderen.
De door hem vanaf 1964 georganiseerde exposities in Galerie Etcetera in Bergen op Zoom met haar smalle steile trap en middeleeuws krakende vloeren waren de eerste die ik bezocht. Ik moet toen veertien, vijftien geweest zijn. Ik herinner me met name de tentoonstellingen van Fons Gieles, Jan Wessendorp, Jan Asselbergs, Henk Helmantel, Mari Andriessen (n.a.v. diens 75e verjaardag), Jan Sluijters en Kees Verwey.
Daarnaast toonde hij vaak z’n eigen werk, buiten Nederland en België ook in Frankrijk, Zwitserland en Spanje. Laatstgenoemd land is belangrijk geworden omdat hij er al jarenlang deels woont, in de uitlopers van de Pyreneeën.
Door deze bezigheden en zijn lessen aan o.a. aan de Stichting voor Vakopleiding in Antwerpen, Gymnasium Het Juvenaat, Creatief Centrum De Kraal en de Rietpenacademie in Bergen op Zoom heeft zijn bekendheid ook een maatschappelijke basis kunnen vinden.
Ook daarom was het een goed moment voor de gemeente Bergen op Zoom om Mijsbergen te eren met een expositie in de synagoge. Omdat de ruimte daar eerder beperkt bleef, kon de tentoonstelling gelukkig aangevuld worden in zijn, om de hoek van dit voormalige gebedshuis liggende, atelier.

De titel van de monografie die gelijktijdig verscheen, is ontleend aan een publicatie van violist Theo Olof, die net als Mijsbergen de behoefte voelde zich in woord rekenschap te geven van wat hij in een andere discipline een leven lang aspireerde.
Het boek kent daarom twee delen: enerzijds een relaas over het kunstenaarschap in het algemeen en het zijne in het bijzonder en anderzijds een overzicht van de resultaten, dat ook weer twee perspectieven biedt: de afbeeldingen in kleur van het betreffende werk, steeds op een linker bladzijde, en korte teksten, een bij elke schildering, rechts daarvan.

Mijsbergen schreef zelf de hoofdtekst en deed dat op eigenzinnige wijze. Dat heeft zowel voor- als nadelen. Positief is dat het verhaal qua stijl goed past bij de opvattingen over het métier, een blik in de keuken verschaft, vragen oproept die een buitenstaander niet altijd zal stellen, en negatief is op de eerste plaats natuurlijk het vervagen van wat tegen beter weten in een objectief standpunt genoemd wil worden. In ‘Daar hang je dan’ spelen beide een opvallende rol.

Verspreid over 24 onderwerpen, elk onder een eigen kop, laat Mijsbergen de belangrijkste kwesties de revue passeren. Zijn stuk kent een duidelijke opbouw. Het gaat na een introductie in op de wijze waarop hijzelf de rol van de kunst en de kunstenaar ziet en eindigt met de vraag: ‘Op zoek naar de heilige graal?’ De vraagtekens en uitroeptekens markeren zowel zijn behoefte aan een dialoog als aan ruimte het vaandel van zijn credo te plaatsen. Een greep uit de overige tussenkopjes geeft aan wat tussendoor zoal aan bod komt: ‘Kunst per definitie een elitaire zaak’, ‘Kunstenaar versus vakman’, ‘Zijn nu de beroemdste kunstenaars ook de beste kunstenaars?’, ‘De misvatting over Van Gogh’, ‘Verliefd op het materiaal’, ‘Tussen trots en twijfel’ en ‘Toenemend individualisme’. Alleen al op basis hiervan mag geconcludeerd worden dat de schrijver een zinnige bijdrage levert aan de bedoelingen van de schilder, hoe gekleurd dat ook gebeurt. En subjectief, soms spraakmakend, schrijft Mijsbergen zeker, en gelukkig maar, haast ik me daaraan toe te voegen want het levert in elk geval geen dor betoog op. Hij heeft er ook oog voor gehad met een essay te komen dat, net als zijn immer figuratieve werken, voor een breed publiek toegankelijk is. Nogal wat artikelen en boeken over kunst missen dat bredere doel –kunst is immers per definitie een vorm van communicatie- door een teveel aan jargon, een té grote dienstbaarheid aan o.a. het sacrale, magische, of cerebrale aspect dat kunst eveneens kan kenmerken of, prozaïscher, door belangen van economische aard. Ook critici laten zich immers, soms maar al te graag, inschakelen in het steeds ingenieuzer gespeelde proces van marketing. En dit zijn nu juist zaken waar Mijsbergen, terecht, de vinger op legt.




Terug naar het begin. Kunst heeft voor Mijsbergen in elk geval met kunde, vakmanschap en ervaring te maken. Hij verzet zich daarom tegen tendensen, zoals die uit de beginselen van bijvoorbeeld Bauhaus en De Stijl voortvloeiden, om “alle inhoudelijke emotie en de verhalende, romantiserende, behagende elementen uit te schakelen.” Deze opstelling is meteen al een artistieke plaatsbepaling want hij zegt feitelijk dat deze elementen in zíjn werk wel belangrijk zijn. Ik citeer een uitspraak die essentieel mag heten: “Ik ben nog zo’n schilder die mateloos kan genieten bij het zien van goed geschilderde en ambachtelijk goed doortimmerde schilderijen, ook de naamloze. Niet omwille van het ‘plaatje', maar omwille van het HOE!” In deze romantische reflex zet Mijsbergen zich hier, onbedoeld waarschijnlijk, weg als een van de laatste Mohikanen. Want ik zou ze niet graag de kost geven, al die kunstenaars voor wie verhalende, romantiserende en behagende elementen van wezenlijk belang zijn. Wat hij wel bedoelt is dat het voor machtige spelers op de economische markt, en daar horen kunstenaars evengoed bij natuurlijk, net zo wezenlijk is om publicitair met onderhavige begrippen te spelen, te manipuleren. Een artistiek product waarop het label van een –isme kan worden geplakt heeft nu eenmaal de laatste eeuwen, in de westerse cultuur althans, meer marktwaarde dan een product, hoe goed vervaardigd ook, dat het zonder deze meerwaarde moet stellen. Ook ronduit slechte doeken van Picasso, of, dichter bij huis, de vroege houterige tekeningen uit de Brabantse periode van Van Gogh (naar wie Mijsbergen enkele keren verwijst) zullen onvergelijkbaar meer economische waarde vergaren dan het beste schilderij dat uiterlijk niet zo gemakkelijk te classificeren is. En dat zit Mijsbergen dwars, als vakman, als kunstliefhebber. Hij vertolkt daarmee het onbehagen en in het verlengde daarvan de desinteresse bij grote delen van het publiek ten aanzien van moderne of naar nieuwe wegen zoekende kunst. Hij is echter teveel kunstenaar om in de valkuil te glijden van de ontelbare schilders die van de weeromstuit alleen opteren voor de grote herkenbaarheid, de harmoniërende kleuren, kortom het grote behagen. Hij geeft namelijk aan dat de vorm en de stijl weliswaar niet mogen onderdoen voor de inhoud, maar wijst er tegelijk op dat het om intrinsieke aspecten moet gaan, niet om het prevaleren van uiterlijkheden, dat het zoals gezegd om het ‘hoe’ en niet om het ‘wat’ moet gaan.
Wat Mijsbergen eveneens aanhaalt is de rol die, wat hij noemt, ‘het heroïsch-tragische’ speelt, wijzend op de dramatiek in het leven van o.m. Rembrandt en Van Gogh. In feite zijn grote drama’s bindingsmiddelen tussen werk (eventueel maker) en beschouwer, aanjagers van de verbeelding voor het publiek. In dat opzicht kunnen ze wel degelijk vergeleken worden met die intrinsieke aspecten die het werk dragen. Bovendien, al had Van Gogh een mes of schaar in tientallen eigen lichaamsdelen gezet, zonder de fenomenale productie en verbijzondering in vormkracht in de korte periode dat hij als kunstenaar actief was, zou alleen een haan in Arles daar naar gekraaid hebben. Met andere woorden, er moet al een kwalitatieve voedingsbodem in een schilderij, een gedicht, een muziekstuk aanwezig zijn, de bepalende voorwaarde ervan vormen, voordat een biografisch saillant detail op langere termijn z’n werking kan krijgen, al vreet de actualiteit dat steeds meer aan. Zelfs de grootste flauwekul overwoekert regelmatig het belang van reflectie en vergelijking, maar voor een spannende discussie is dat niet verkeerd.





Het boek toont 45 afbeeldingen in kleur van schilderijen, aquarellen, gouaches en, in een enkel geval, een combinatie van technieken. Vervelend is dat de annotaties daaronder niet uniform gezet zijn, ze verspringen, volkomen onnodig, constant. Soms komen ze overeen met de rechterlijn van de afbeelding, dan weer lopen ze door tot bijna aan de naad.
De volgorde is chronologisch. Mijsbergen vangt de reeks aan in 1966 met een ‘India’ getiteld doek dat hij vervaardigde tijdens een hulpactie onder leiding van de destijds bekende televisiepresentator Willem Duys. De tekst ter rechterzijde luidt: “Eten voor India”, de inspiratiebron. In eerste instantie ging ik uit van de situatie, de actuele honger daar en de door Godsdienst bepaalde gijzeling van grote bevolkingsgroepen. De bijna doorschijnende figuur, de Oosterse godsdienstsymbolen, de heilige koe en dergelijke en dan die christelijke mand met brood en vis. Dat verhaal snapt U wel!? Mijn probleem was hoe maak ik er een boeiende compositie van. Dit is het geworden.”
Het principe van een annotatie is natuurlijk om een toevoeging te zijn, van een ondersteunende tekst iets essentieels te geven bij iets bestaands. Daar gaat Mijsbergen de mist mee in. De aanleiding en omstandigheden vermelden is prima, een herinnering kan eveneens een zinnige aanvulling opleveren. Maar de drie laatste zinnen zijn volkomen overbodig. Dergelijke prietpraat komt in tal van andere teksten terug. Enkele voorbeelden:. Bij het schilderij ‘Slikken’ uit 1980 is het volgende te lezen: “Wanneer het water zich heeft teruggetrokken. De horizon in stilte gehuld. De sleuven en groeven op de voorgrond spreken. Een boeiend spel van lijnen in ’t grauw.” Tja, dat is slechts een praatje bij een plaatje. Mijsbergen legt de kijker uit wat er te zien is maar die ziet dat toch allemaal al? En hopelijk veel meer nog!
Bij de gouache ‘Het is rood en het danst’ uit 1989, merkt hij op: “Carnaval kan een inspirerend feest zijn, zeker om zijn kleurenweelde en beweeglijkheid. Je beleeft het als het ware opnieuw. En als het lukt om de voorstelling voor het oog van de beschouwer ook ‘schilderkunstig boeiend’ te maken blijft het een genot om er naar te kijken.” Teksten als deze zijn helemaal overbodig.
Dit neemt niet weg dat andere wel degelijk relevante informatie opleveren of anderszins boeiend zijn. Bij ‘Oude haven’ uit 1970 bijvoorbeeld staat de slotregel: “De gedeeltelijke transparantie van de verflaag is een voorbode van de z.g. oleorellen die ik enige tijd later zou maken.” Daar heb je als lezer tenminste wat aan. Ook het dichterlijk aandoende stukje bij ‘Butterfly’ uit 1988 kan prima op zich staan: “Verfvlekken samen gespannen, breken open / Het eeuwig vrouwelijke wentelt zich daarin.” Dat gaat verder dan louter beschrijving. Toch had een redacteur, ook al omdat er taalfouten staan, hier moeten ingrijpen, de schilder moeten beschermen want die verdient dat.
Te betreuren is dat de opmaak ook bij de teksten in gebreke bleef. Soms zijn de titels in hoofdletters weergegeven, dan weer in kleine letters, de ene keer geven ze het jaar van ontstaan, de andere keer weer niet maar erger is de willekeurige plaats van de tekstblokken. Het is logisch dat de titels niet altijd op dezelfde hoogte konden komen te staan als de bovenkant van de afbeeldingen, die daarvoor te veel in afmeting verschillen, maar ook ten opzichte van elkaar zijn er verspringingen.

De schilderijen nu. Slechts enkele waren al te zien in de monografie ‘Joop Mijsbergen. Schilder’ uit 1999, zoals ‘Carnavalsdragonder’ (1994) en ‘Driekoningen’ (1996). Die zullen daarom wel tot de favoriete werken van Mijsbergen horen. Door het grote aantal nieuwe afbeeldingen, verreweg de meeste van na 1999, sluit deze recente uitgave uitstekend aan op de eerdere. Wie beide bezit heeft een representatief beeld van Mijsbergens productie.
Meteen valt op dat Mijsbergen, ongeacht wat hij afbeeldt en eveneens los van welke techniek hij hanteert, een colorist pur sang is. Soms is zijn kleurgebruik tonalistisch, bijvoorbeeld bij zijn zee- en industrieschilderingen, soms complementair zoals in ‘Turks Cabaret’ (2006) waar lichtblauw en donkerblauw een spannende machtsstrijd aangaan met oranje, roze en rood, die pas z’n ontlading vindt in een schijnbaar lege hoek van purperkleurige en paarse vegen. De kleuren kunnen schetteren en blazen, en ze kunnen spinnen, fluisteren en prevelen.
Meer overeenstemming is er in de penseelvoering. Nergens verliest Mijsbergen zich in gepriegel, steeds is er beweging, zwier en zwaai. Als hij al precieus een detail aangeeft, gebeurt dat om de evocatie van het geheel te benadrukken. En evocatief is zijn werk in hoge mate, uitgevoerd in een tintelend aandoend toetsenspel, vaker in een weergaloze werveling. Hoewel de schilder figuratie altijd hoog in het vaandel houdt, zijn grote delen van zijn doeken en panelen abstract. Pas door het aanvullende kijken van de bezoeker of bezitter krijgt de volledige voorstelling z’n beslag. Dit speelt met name bij de majestueuze Spaanse berglandschappen. De schikking van grote en kleine verfblokken creëert een lucht, een bergwand met, ergens in de weidse ruimte, al bijna verloren, een bossage of, een evenzeer organisch weergegeven verzameling daken.
Naast onderwerpen als (berg)landschappen en industriële zones (vooral op of aan het water) richt hij zich op groepen mensen, waarvoor hij dankbaar gebruik maakt van feesten als de in zijn geboortestad uitbundig gevierde Vastenavond en Bijbelse scènes. Toch kun je ook alledaagse voorwerpen tegenkomen die door zijn behandeling bezield raken, of dieren: een kat die door Mijsbergens blik nog meer kat wordt, een hond die door zijn hand ontsnapt aan een chaos van kleurvegen.
In een heel enkel geval krijgt een volstrekt abstracte schildering, voor degene die dat belangrijk vindt, een duiding door de titel. ‘Vlekken op Mars’ uit 2007 bijvoorbeeld zou zonder de naam een qua betekenis vrijblijvende kleurencompositie blijven. Met evenveel recht, met meer herkenning misschien dan nog, zou je er een hoop andere titels aan kunnen geven, wat aan de waarde natuurlijk niets afdoet, die het toch moet hebben van de kleur en de manier waarop Mijsbergen die uitspeelt.

De kwaliteit loopt uiteen, dat kan ook niet anders, maar nergens laat het boek een tegenvallend resultaat zien. Elke voorstelling is op z’n minst boeiend en in een enkel geval, zoals in ‘Winter 2007’, blijkens de aantekeningen bij toeval samengesteld met verdunde verfresten, overtreft Mijsbergen op de eerste plaats zichzelf. De enige herkenbare elementen, wat bomen, enkele daken en elektriciteitspalen, vormen een horizontale lijn onder het midden van het paneel, dat extra diepte krijgt door rode fabrieksvaten, deels ondergesneeuwd op de voorgrond. Een magistrale schildering, waarvan de werking in de synagoge nog veel groter was dan nu in het boek.

Joop Mijsbergen is een vakkundig opgeleide en traditioneel opererende kunstenaar die zichzelf binnen dit bestek veel vrijheid toestaat, die zich terecht niet gek heeft laten maken door de vele, steeds sneller wisselende trends in schilderland maar intelligent genoeg is daar iets aan te ontlenen als hij er een voordeel van ziet. Maar in alle situaties blijft hij trouw aan zijn dierbare métier, hij is en blijft tekenaar en schilder.

In de laatste tekst zegt hij: “Ben ik toch ook op zoek naar de Graal? Naar het ultieme meesterwerk of moet ik met Godfried Bomans zeggen dat ik een wroeter ben in het ongeziene, een pelgrim op weg naar ’t volstrekte of een dwalende in het tijdloze. Na ruim 50 jaar heb ik er nog steeds plezier in en ben er bewust mee bezig. Sommige werken zijn bij toeval tot stand gekomen. Noem het een vlaag van inspiratie. Op zo’n moment ben je in een zodanige staat van genade dat je voelt en weet: ik ga scoren. Elke veeg is raak, je ziet het werk zichzelf ontwikkelen. Als in trance vergeet je de wereld rondom je en ben je je nog slechts bewust van een soort eenwording met het schilderij. Dat wil je steeds weer opnieuw beleven, daarvoor accepteer je dan de mislukkingen ook makkelijker. Deze zijn inherent aan je menselijke beperktheid. // Wat is er van mijn idealisme overgebleven? In zoverre ik door ervaring wijs ben geworden, moet ik toegeven aan enig cultuurpessimisme te lijden. Ik koester geen overspannen verwachtingen meer dat welke kunst dan ook, deze wereld echt zal verbeteren. Het verbijstert mij dagelijks, dat de oceanen van kennis, de globale schatkamers van de schoonheid, de eindeloze opstapeling van wijsheid sinds het bestaan van de denkende mens, steeds weer door demonische krachten in hun duistere tegendeel kunnen verkeren. Ik ben blij als ik met mijn bescheiden talenten enige bijdragen kan leveren in mijn leefwereld hier en nu en enig tegenwicht kan bieden voor de onbalans in het dagelijkse leven van u en mij. Zolang ik er fysiek en geestelijk toe in staat ben, zal ik blijven schilderen.”

Zonder tot principiële conflicten te komen, is er inderdaad geen andere conclusie! De Graal glanst al heel lang in hemzelf en zijn beste werken vermogen dat te onthullen.


‘Daar hang je dan – Joop Mijsbergen 75 jaar’. Monografie. 2010. € 27,50. Te bestellen bij de schilder.
‘Joop Mijsbergen, Schilder’. Monografie. 1999. € 15,00. Te bestellen bij de schilder.
‘Joop Mijsbergen – Kultuur Etcetera & Bergen op Zoom’. 1997.

www.joopmijsbergen.nl





Recensie: © Albert Hagenaars, december 2010.
Foto's: © Albert Hagenaars
www.alberthagenaars.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten