dinsdag 4 mei 2010

JORIS IVEN - Perkament/Testament




BLIJVEND VERGAAN, VERGAAND BLIJVEN

Over ‘Perkament / Testament’ van Joris Iven en Willy Vanheers, door Albert Hagenaars

Hoe poëzie zoal tot stand kan komen, hoe de bundel ‘Perkament/Testament’ in dit geval tot stand kwam!
Elf jaar geleden, in de zomer van 1997, werden in de historisch uitermate belangrijke stad Tongeren, tijdens archeologische onderzoeken in het Agnetenklooster, de skeletten blootgelegd van een aantal nonnen. De bekende Vlaams-Limburgse kunstfotograaf Willy Vanheers (º1937) legde de vondsten vast en bewerkte de foto's daarna met o.a. elementen van opnames die hij in zijn huidige woonplaats Brugge had gemaakt en soms ook met geschreven tekst. De resultaten toonde hij aan de dichter Joris Iven (Diepenbeek, º1954). Die werd er zo door geraakt dat hij ze als uitgangspunt nam voor enkele reeksen gedichten.
De foto's vormen dan wel het uitgangspunt van deze gedichten maar zouden door hun kleinere aantal gezien kunnen worden als illustraties bij de tekst. Daar is echter geen sprake van. Hun zwart-witte taal is zo indringend, dat de onzichtbare maar duidelijk voelbare symbiose met de taal als een derde kracht werkt.

In 2001 bracht Uitgeverij P vijf fotowerken in zwart-wit en 14 gedichten samen in de uitgave ‘Perkament / Testament’. De bundel kwam me jaren later pas onder ogen maar ik wist meteen dat ik er over zou schrijven. Een recent bezoek aan enkele steden in Vlaams Limburg met alle associaties van dien gaf het laatste zetje.

Het inleidende motto van Breyten Breytenbach is, als je de bundel gelezen hebt, uitstekend gekozen: 'luister, dít is de som van mijn leven'. De som van het leven hoeft niet een optelsom te zijn, het kan ook de berekening zijn die de kenmerken van het leven in een formule en/of uitkomst vangt. Iven, die werk van Breytenbach in het Nederlands vertaalde, zal met het motto gezien de samenstelling van het boek beide mogelijkheden op het oog hebben gehad.
Het eerste gedicht, ‘Langs de reien’, is niet de beschrijving van de ernaast geplaatste foto maar er is wel degelijk een sterke samenhang. Op de foto schemeren skeletten door een wateroppervlak waarin ook gevels reflecteren. Er is hier visueel een spel met één perspectief op drie werelden maar symbolisch zijn meer lagen werkzaam. Joris Iven maakt gebruik van zijn kennis van de Brugse achtergrond van de foto:




LANGS DE REIEN

Ook ik heb in deze straten gelopen, in het spoor van mensen
die mij zijn voorgegaan en die ik nooit heb gezien, of die ik wel
heb gezien en in mijn geheugen heb opgeslagen maar die ik
nooit heb gekend. Ik heb in deze straten langs de reien
gelopen. De Rozenhoedkaai, de Dijver. Op deze plek heb ik
hand in hand geslenterd met een Ierse die ik niet meer heb
teruggezien. Hier heb ik gewandeld met mijn kinderen en
hun moeder die ik heb verlaten. Ik ben naar deze plek gekomen
met een oude vriendin die hier nooit eerder was geweest.
De Potterierei, de Coupure. In deze straten heb ik hand in hand
gelopen met de geschiedenis en ik heb haar losgelaten en
ik heb haar teruggezocht. Ook ik heb op deze plek in straten
gelopen en ik ben hier niet gebleven. Nergens ben ik gebleven.


Wat zich aanvankelijk voordoet als een prozafragment, of op z'n best als poëtisch proza, blijkt al gauw een choreografie van variaties op één thema: blijven en weggaan, al blijvend verdwijnen, nooit bestaan hebben! Om deze tegenstelling gestalte te geven, herhaalt Iven, analoog aan de beeldtaal van Vanheers, een aantal op zich vage begrippen als ‘straten’, ‘plek’ en ‘lopen’, die juist door de onderliggende dwangmatigheid een heel concrete betekenis krijgen. Vergelijk het met de kracht van druppels water die steeds op dezelfde plaats vallen. Waar de meeste dichters er wel voor waken om ook maar één woord twee maal te gebruiken, gebruikt Iven 'straat' 4 keer (niet toevallig precies even vaak als de benoeming van een waterstraat, of rei in het Brugs), 'plek' 3 keer, 'deze' maar liefst 6 keer, ontkenningen als 'niet' en 'nooit', uitlopend in 'nergens' in totaal 5 keer! Hij vervlecht middels al deze herhaalde woorden en begrippen zijn thematiek die oplost in een schijnbare onmogelijkheid: 'Nergens ben ik gebleven'. Doordenkend: als je nergens bent gebleven, ben je nergens echt geweest, heb je niet bestaan. Het subject, dat aanvankelijk zoveel ervaringen, levens in zich opgezogen had, is er zélf nooit geweest.
Tot zover de blik op de techniek. In de vertellende laag heeft hij het over intieme contacten die verloren zijn gegaan. Waar hij hetzelfde opmerkt over de geschiedenis, de tijd, wordt het verhaal met terugwerkende kracht overdrachtelijk. De straten en kanalen zijn dan behalve fysieke verbindingen ook mogelijkheden van het leven, gevolgen van keuzes. En die blijken, ook al staat het er niet met zoveel woorden, lang niet altijd goed te zijn uitgepakt. Ondanks de ingehouden, soms zelfs laconieke zegging, hangt er een sluier van verdriet over deze tekst. Maar: het leven is gelééfd, afhankelijk van het ingenomen standpunt mogelijk dus ten koste van het meest eigen ik!

De late Middeleeuwen zijn een van de bronnen waaruit Vanheers en Iven putten. Niet vreemd dus dat ze een drieluik hebben samengesteld, van respectievelijk 6, 2 en 6 gedichten. Zelfs in de verhouding tussen teksten en foto's is de symmetrie doorgevoerd; het linker luik kreeg 2 foto's, het middelste 1 en het rechter ook weer 2. Dat is merkwaardig omdat het middenluik bij schilderijen twee keer zo groot is als de beide 'deuren' die het kunnen vervangen. Daar staat tegenover dat het middendeel de dubbele titel met z'n prachtige klankovereenkomst verklaart, 'Perkament / Testament': materialisatie en boodschap, dat wat blijft en dat wat vergaat. Beide gedichten zijn een testament, het eerste van Anselmus Adornes en het tweede van Pieter Bladelin. Hoewel ze een Ivensiaans masker dragen, diens stem geleend hebben, betreft het historische personages en niet zomaar de eerste én tweede de beste.
Adornes, afstammeling van een bankiersfamilie uit Genua, behoorde tot de bestuurselite van Brugge. Hij werd in 1483, tijdens de uitvoering van een diplomatieke opdracht in Schotland, vermoord. Hij werd daar op harteloze wijze begraven want zijn belangrijkste spier werd bijgezet in de tombe van zijn echtgenote in de Jerusalemkerk, die haar man had laten bouwen.
Bladelin (1408-1472) was onder meer thesaurier van Brugge. Hij bekleedde tevens gewichtige functies aan het hof van de Bourgondische hertogen en stichtte Middelburg, let wel, het Vlaamse Middelburg, onderdeel van de huidige gemeente Maldegem, een nederzetting die nooit tot stad kon uitgroeien en van de oude gebouwen alleen een sterk veranderd kerkje overhield.
Hoewel ze dus allebei tot de bovenlaag van Brugge behoorden, een van de belangrijkste steden van de toenmalige westerse wereld, hun omgeving fysiek wilden vullen en een testament nalieten, is er een verrassend verschil: Adornes had 16 kinderen, Bladelin géén! Wát een contrast! Zou Iven ook op dit gegeven geselecteerd hebben? Een uitbundigheid aan leven versus een uitstervend geslacht; het gegeven voegt zich als vanzelf tussen de met elkaar vervlochten thema’s.



HET TESTAMENT VAN ANSELMUS ADORNES

Nooit had ik verwacht dat ik in Linlithgow, Schotland,
mijn graf zou vinden. Ik ben niet in mijn geld, maar
in mijn bloed versmacht. Marguerite, mijn lijf van
vlees blijft hier, maar ik stuur je wel mijn hart. Ik kan
niet dichter bij je zijn dan in de kerk die ik voor ons
bouwde. Mijn God, wat is het moeilijk scheiden van
vlas en linnen. Als ik word opgebaard, wikkel me dan
in een lijnwaad van minstens vijftig ellen. Bedek me
met laken in wit en grijs en zwart. Verdeel wat ik had,
als ik word gekist. Geef alles aan minderbroeders,
karmelieten, augustijnen, predikheren. Ze moeten
voor me bidden, zo niet vindt mijn ziel geen rust.
Marguerite, ik heb vergeefs geleefd. Laat God me
vergeven dat ik alleen maar gaf om wat tijdelijk was.
In herbergen heb ik mijn tijd verspeeld. Dek de tafels
met honderd porties spijs en drank. Verdeel ze onder
vrouwen, gevangenen, krankzinnigen en armen.
Ook zij moeten voor mij bidden. Mijn ziel wil rust.
Marguerite, ik geef weg zo veel ik kan. We hebben te
veel vergaard. Zelfs als we paarden, rekenden we
in termen van winst. Laat God zich over ons ontfermen.
Ik ben zo ver van jou. Ik heb je, lief, niet eens gekust.


Het thema van afscheid nemen is doorgezet, nu gaat het om het opgeven van bezit, vrouw en leven. De belangrijkste regel is inhoudelijk: 'Ik heb vergeefs geleefd.'
Deze tekst kent al veel minder parallellie en herhaling en daarom ook minder poëtische zeggingskracht maar de elegische toon past wel goed bij de aard van een testament. Het is in dit verband logisch dat Iven hiervoor koos. Het was ook een goed besluit om in dit middendeel maar twee teksten in deze stijl te zetten. Zes zou schadelijk geweest zijn.
Wat er aan poëzie resteert, zit 'm in de klankovereenkomsten. De woorden die het duidelijkst in elkaars verlengde liggen zijn 'gekist' en 'gekust'. Iven speelt hier met twee mogelijkheden: er is niet gekust bij het afscheid in Brugge, of er is nooit gekust, wat bij economisch berekende verbintenissen ook niet nodig is. Het volstaat te 'paren' om voor nageslacht te zorgen. In Ivens zienswijze moet er altijd voor de liefde gekozen worden, hier mooi verbeeld door de terugkeer in Brugge van het enige lichaamsdeel dat misschien nooit een grote rol speelde in het leven van de onder eer en respect en bezit beladen maar arme Anselmus Adornes.
Het andere testament is van hetzelfde laken een pak.

Hoewel Iven in het derde deel vasthoudt aan een rustige, soms mijmerende verteltrant, is hier de verhouding tussen proza en poëzie weer meer in balans. Er staan gedichten in om lang over na te denken, bijvoorbeeld 'Een derde lichaam', wat een hertaling is van een vers van Robert Bly, en 'Ongeboren zonen' dat ontstond na het vernemen van het overlijden van de Noorse dichter Torgeir Schjerven. Achteraf bleek dat bericht niet te kloppen!
Ik kies echter het slotgedicht en pas me met deze keuze aan de symmetrie van Iven en Vanheers aan. Bovendien spiegelt het zich ook inhoudelijk in het openingsgedicht. De tekst doet me denken aan het voortreffelijke maar in het Nederlands meestal te zwaar vertaalde gedicht 'A une passante' van Charles Baudelaire. Daarin passeren een man en vrouw elkaar, een ontmoeting die berust op een uitwisseling van blikken. Hoewel geen van beiden iets zegt, is er sprake van een samenval: "Car j'ignore où tu fuis, tu ne savais où je vais, / Ô toi que j'eusse aimée, ô toi qui le savais!"
De personages van Iven lopen even naast elkaar. Ook zij gaan zonder een woord weer uiteen en ook bij hen bestendigt het onnoembaar intensieve contact zich in het bewustzijn van de ik-figuur. Iven besluit zijn boek over afscheid nemen, vertrekken en verliezen met een magnifieke zin, een uiting van liefde en hoop, een kracht die de dood wil overstijgen, al is dat dan in concrete zin slechts op het papier van een dichtbundel die een oplage van enkele honderden exemplaren zal kennen. Er hoeft er echter maar één een paar eeuwen door te komen...



BRUGGE

Het was altijd zomer, we ademden zeelucht en liepen op voetpaden
in Brugge. Ik liep naast je. Ik kende je niet. Ik raakte je niet aan,
zelfs niet achteloos. Je wierp een lange schaduw voor je uit.
Het asfalt smolt van de hitte. Bij het stoplicht hielden we halt.
Ik heb je niet aangekeken. We konden elkaars ademen horen.
We vervolgden onze weg en onze schaduwen vielen over elkaar.
Ik heb je niet willen volgen, maar ik ben evenmin van je weggegaan.
Bij tussenpozen viel de schaduw van een boom over onze schaduw
en besefte ik hoe klein we waren. Maar telkens weer bleven we
ons lichaam en onze bewegingen in een schaduw vertalen. We hebben
niet gepraat, maar we hebben heimelijk elkaars aanwezigheid gevoeld,
in die straat. We hebben onze schaduwen gedeeld. Onze wegen zijn
uit elkaar gegaan, maar we hebben omarmd wat ons heeft vertaald.


'Brugge' houdt, anders dan 'A une passante', de mogelijkheid open dat de twee personages partners zijn, die elkaar nooit echt hebben leren kennen. In dat licht bezien krijgen veel woorden een veel bredere, diepere betekenis. 'Altijd' kan daarbij een sleutelrol spelen maar ook de combinatie ‘Ik liep naast je.'
In 'Langs de reien' is er de aankondiging: 'Ook ik heb in deze straten gelopen’... t/m ...‘die ik nooit heb gekend.’ Daar is nog sprake van specifiek benoemde vrouwen als een Ierse, kinderen (elders in het boek blijken dat dochters te zijn), de moeder van die kinderen, een oude vriendin. En daarna noemt Iven plots de geschiedenis waar hij tweemaal met 'haar' naar verwijst. Hij heeft de tijd, de ervaringen, losgelaten en teruggezocht maar is er niet gebleven. Waar plaatsen we dan de wandeling in 'Brugge' qua tijd? Vóór het schrijven van 'Langs de reien'? In de zinsnede 'Het was altijd zomer' licht de dichter misschien een tip van de sluier op. Was de tijd getuige 'altijd' stilgezet dan? Daar zou het stoplicht op kunnen wijzen. Waarom anders zou hij dat opvoeren? Maar het leven kan niet wat de poëzie vermag en daarom ‘vervolgden we onze weg' en, eveneens consequent, ‘zijn onze wegen uit elkaar gegaan'. Toch blijven de slotwoorden belangrijker. Met dit raadselachtige slot, dat zich voordoet als een geheim dat zich bijna openbaart, spreidt hij zijn poëtische gave volledig open. Een paar stappen richting onthulling... Er staat 'wat' en dat is dus niet alleen een ding, een voorwerp, een organisme, maar tevens een woord dat door het bepaalde maar wel onzijdige lidwoord 'het' wordt bepaald. En daarmee lost een verondersteld juiste interpretatie op, verstuift die tot een oneindig aantal betekenissen: het woord, het talent van de dichter, het lichamelijke verlangen, het leven, het principe van de liefde, het godbeginsel, het einde... Het is duidelijk, de keuze is ditmaal aan de lezer!
Er is nog veel meer te zeggen over 'Brugge', bijvoorbeeld over Ivens afwisseling van grammaticale tijden. Die zijn nu eens onvoltooid, dan weer voltooid, waardoor activiteiten en handelingen soms definitief afgesloten zijn en daarna elkaar toch weer overlappen en tot in het heden doorwerken!



Hoe zijn tijden ook golven en in elkaar overgaan, Joris Iven is erin geslaagd om met slechts zes plus twee plus zes gedichten, gevat in een schijnbaar eenvoudige zegging, een geheel eigen werkelijkheid gestalte te geven waarin je als lezer, net als het ik-personage, kunt blijven dwalen en interpreteren. Een van de waarden van zijn poëzie is dat je nooit het idee krijgt ver van de nagestreefde duiding af te geraken. Dat prikkelt extra tot herlezen, tot steeds maar weer proberen zijn bedoelingen te doorgronden, of gaandeweg die van jezelf! Dat die van Iven te maken hebben met het leven in de breedste zin van het woord maar op de eerste plaats met wat de mens drijft zoals de spanning tussen de drang tot voortbestaan en de angst voor de dood als definitief einde en, in mindere mate, die tussen materiële zekerheid en de behoefte aan liefde en warmte, staat buiten kijf. Iven heeft er samen met Vanheers gestalte aan gegeven op een manier die nieuw is maar zich niet als zodanig wil voordoen. Eerder integendeel zelfs.
Het is als het herkennen van een vertrouwd groetende vreemdeling.

PERKAMENT/TESTAMENT; Joris Iven en Willy Vanheers; Uitgeverij P; 2001; ISBN: 90-76895-05-8; 36 pagina’s; € 14,75.

De Verborgen Hoek, jrg 1, no. 4



Fotograaf Willy Vanheers. Foto: © Daam Noppe.



www.alberthagenaars.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten